Hoofd in de wolken

In de tijd van de strenge lockdown volgde ik enkele online schrijfcursussen. Een van de lessen ging over het letterlijk nemen van spreekwoorden door een anderstalige die Nederlands leert. 

“U gaat toch niet springen zeker?” De warme doch enigszins trillende stem haalde haar abrupt uit haar concentratie. Ze keek even opzij. Er stond een man met een vilten hoed op, groen met rode rand. Een Tiroler?

Verder schonk ze er geen aandacht aan. De Tiroler was er echter niet gerust in. De vrouw was wel aan het balanceren op de tippen van haar tenen, bijna bovenaan de berg waar alleen de edelweiss haar versloeg.

Nog even en dan zou het lukken. Nog even meer strekken. Nog even… Ja, nu!

Ze strekte haar hals zo ver mogelijk uit. Dan legde ze traag haar hoofd in haar nek en lachte, haar armen spreidend. Even traag zette ze haar gestrekte voeten weer plat neer. Een lange diepe zucht van tevredenheid ontsnapte aan haar lippen.

Toen zette ze een stap achteruit, draaide zich om en ging naar een vlakker deel waar ze haar rugzak weer over haar schouders hing.

Ze keek de man nog één keer aan en gaf antwoord op de vraag in zijn ogen: “Ik ben al in verschillende landen geweest en overal wil ik zeker één keer met mijn hoofd in de wolken staan.”

AMK

Zo zou het misschien ook nog lukken 🙂

Flierefluiter op de dijk

Af en toe zet ik het resultaat van een oefening - na feedback* - van de academie hier neer.
Niets is echt helemaal waar, noch helemaal onwaar...
*wegens ziekte docent, geen les gehad, dus mag u de feedback doen 😉

De opdracht was – enkele weken geleden – een tekst te schrijven met volgende situatie: een bankje op de dijk, waar iemand zit en er komt iemand anders bijzitten. Wat gebeurt er dan? Twee maal: alwetend perspectief en ik-perspectief. Elk in maximum 300 woorden. Het ik-perspectief houd ik u nog te goed. Het alwetend was te gretig, aldus hier haar verhaal:

De man, op de dijkrand balancerend, slaat doelbewust de bankjes gade. Nonchalant wandelt hij naar het bankje waar een jonge vrouw zit te genieten van haar laatste uurtje zeegroen uitzicht, haar rugzak onder de bank gedeponeerd, voor ze terug naar huis treint.

Gespeeld verbaasd blijft hij voor haar staan en roept uit: “My God, is that you?” Hij ploft naast haar neer en ratelt verder, zichzelf Brit wanend. Ze herkent dat zangerig accent van haar eigen roots en dat verraadt hem. Hij zit dichtbij waardoor zij hem haar rug toont en zo blijft zitten. Hij stapt niet op. Integendeel, hij schuift dichterbij, flirtend, denkend dat het aanslaat. Van lieverlee zet de vrouw zich weer recht maar schuift twee-handen-breed verder weg.

Ze besluit, tegen beter weten in, hem een kans te geven. Ze vraagt hem in het Nederlands over wie hij het heeft. Van verbazing – in zijn arrogantie beseft hij niet dat er intelligente vrouwen bestaan – begint hij in het Nederlands, overschakelend op Engels, hopend dat hij de situatie kan redden. Zwetend zoekt hij naar woorden terwijl hij denkt dat dat mannelijk, ergo aantrekkelijk is, zeker tezamen met die schuurpapieren wangen. Ze gebiedt hem in het Vlaams verder te gaan. Het venijn in haar stem valt hem natuurlijk niet op.

In een volgend cliché uit zijn arsenaal over hoe ze eruit ziet, een reistypetje, hoopt hij alsnog haar voor zich te winnen. Ware het niet dat een voorbij huppelend kind hem doorheeft en zijn papa luidkeels op de ruzie wijst. In een laatste poging zijn gezicht te redden, pseudo-grapt hij; “Maken we het goed bij een koffietje?”
De volgende seconde kijkt hij haar na, haar rugzak bengelend over haar ene schouder waarbij haar laatste woorden, rood aanlopend uitgeschreeuwd, nazinderen. “Er is geen wij!”

Ze verdwijnt tussen de massa, richting station.

AMK – 30 november 2022

Stenen vondst

Af en toe zet ik het resultaat van een oefening - na feedback - van de academie hier neer.
Niets is echt helemaal waar, noch helemaal onwaar...

Hoe lang zou het duren voor de stenen vielen?

De slapende lichamen leken als zware zandzakken neergelegd tussen de grashalmen. Hoe koud zouden ze het hebben? Ik vroeg het me af. Ze leken wezenloos en als ze dat nog niet waren, zou de laagste rotsblok daar voor zorgen.

De vrouw zal het vast warmer hebben gehad, tussen de modder en het lichaam bovenop haar. Waarom zagen ze er in hemelsnaam zo vredig uit? Was ik in een fantasyfilm terechtgekomen?
Dat beeld van de lichamen in de modder met die rotsen boven hen tartte elke verbeelding, zelfs de mijne. De lichamen, over elkaar heen, in het slijk tussen het gras. Ver boven hen ontwaarde ik licht- en donkergrijze tinten in een wolkenstreep waar een zwarte kraai rond cirkelde. Uit de wolk vertrok een touw naar beneden, dubbel gebonden rondom een reuze rotsblok. Het touw daalde verder naar een lagere blok, strak omheen vastgeknoopt. Hoe lang zou het touw het houden? Zou de vogel de koord doen knappen?

Het geblaf van de hond van mijn buren, Henri en Elise, leek wel een door God of zijn universum gezonden teken. Abrupt werd ik wakker en schoot recht in de zetel met een nog onwerkelijk gat ergens tussen de fantasy en de concreetheid van het wakker zijn.

Met de belofte hun hond dit weekend tijdig uit te laten en eten te geven, had ik de gemeenschappelijke deur tussen onze twee tuinen opengelaten. Ik woonde hier nog niet zo lang en meestal ben ik de laatbloeier in een nieuwe omgeving. Maar in hun hartelijke gastvrijheid zwom ik spontaan mee. Ze leken de artistiekelingen van de wijk, beetje doorleefd voor hun nog jonge leeftijd, dat wel. Toch trok hun optimistische aard me wel aan. En een wederdienst voor het mooie vrolijke tuinhek, waar zij voor gezorgd hadden, leek me wel passend. Beter een goede buur dan een verre vriend, al ken je ze nog niet zo goed, toch?

Nu gromde en blafte de hond hees, helemaal anders dan zijn vraag om een wandeling, eten of een spelletje. Toen ik buitenkwam, rende hij als een pijl uit een boog weg.  Wat zou dat toch in hemelsnaam zijn? Bijna over mijn eigen voeten vallend, volgde ik hem. Hij was sneller, zelfs doorheen de witte muur van mist.

“Laaassie!”, riep ik zijn schelle blaffen na. Was er een naam die meer cliché klonk? Het geblaf ging plots over in een gehuil. Ik was heel dichtbij. Tot ik versteende. Werd de fantasy vanop de warme zetel toch echt? De modder, het koppel, over elkaar heen gelegen, het vredige aanzicht… Ik keek naar boven, knipperde met mijn ogen; geen rotsblokken aan een touw te zien. Zucht!

Lassie draaide hijgend rondjes, rende het stukje tussen het paar en mij op en neer en sprong dan tegen me aan. Voorzichtig zette ik een stap in die richting. Er gebeurde niets. Nog een stap. Nog niets.
“Hallo!” Mijn stem piepte. “Haaallooo!!” Dat ging al beter.
Nog twee stappen en ik was bij hen. Gebiologeerd door de bijna lieflijke houding van de twee mensen. Tot ik iemand hoorde gillen. Mijn eigen stem!

Ik liet me op mijn knieën vallen. Ik trok eerst aan de man, rolde hem op zijn rug en sleepte toen de vrouw van de modderplek weg. Lassie jankte nu zachtjes, tussen de twee lichamen in gezeten. Toen zag ik het zelf pas. Een verlammende realiteit, zoals ze daar lagen; met hun gezichten naar boven, nog nauwelijks ademend, blauw en bleek tegelijk. Wie moest ik eerst reanimeren? Henri of Elise?

AMK – 29 november 2022

Dit verhaal schreef ik n.a.v. een foto. De oefening was – zonder voorafgaande kennis van het oorspronkelijke verhaal – zelf iets te schrijven (eender wat, poëzie, verhaal, …). De foto werd origineel gebruikt voor een verhaal, geschreven in het teken van het jaar van Stijn Streuvels vorig jaar (meer info: HIER ). Ik kan omwille van de bekende reden deze foto zelf niet plaatsen. Vandaar eentje uit mijn eigen wanordelijk geordende foto map

De geurherinnering

Af en toe zet ik het resultaat van een oefening - na feedback - van de academie hier neer.
Niets is echt helemaal waar, noch helemaal onwaar...

‘Amaai, dat ruikt hier lekker naar koffie.” Het is mijn buurvrouw die iets komt vragen. Ik ben nog maar een halfuur weer thuis en nog vol van de geur die ik van buiten meenam. Koffie ruik ik nu niet. Gelukkig bekoort de smaak ervan me nog wel. Die geur die mijn neus in beslag genomen heeft en nog even nazindert stelt zijn veto. De andere geuren verdwijnen … weeral.

“Kom binnen,” nodig ik haar uit en vertel terwijl zij zich neerzet aan de tafel en ik de koffie in een thermos giet.

“Ik heb de herfst geroken buiten. De regen van de afgelopen dagen hing nog in de bladeren. Het hele park rook ernaar.”

Over en weer snellend tussen de keuken en de borden- en bestekkast, vertel ik verder over mijn reukervaring.

“Ja,” zegt ze beleefd, “dat is wel een heel specifieke geur.”

“Juist, vind ik ook,” antwoord ik en wil verdergaan, over toen ik bij de weg belandde en moest wachten op groen licht om over te steken. De fijne stof- en andere roetdeeltjesgeuren katapulteerden me naar lang vervlogen tijden, waar ik in Piraeus op de boot wachtte en zo ongeveer dezelfde ervaring had; Naft!

“Toen ik thuiskwam zonet, probeerde ik ook andere geuren op te vangen,” zeg ik, helemaal in de ban van al dat ruiken. Mijn hersencellen flakkeren weer op. Ze werken toch nog, de luiaards. Als ze maar geurig geprikkeld worden. Had de dokter me dat twee jaar geleden niet kunnen adviseren? ‘Oefening baart kunst’, meer moet dat niet zijn.

“Maar het was maar voor even,” voeg ik toe. Was ik toch te enthousiast? Straks knettert dat reukcentrum nog in mijn hersenpan, eindigend in een kortsluiting. De benzineherinnering blijft tenminste nog hangen.

“Het lukte maar even met de kruiden. Weet je welke geur van buiten is blijven hangen?” ga ik verder, mijn verhaal enthousiast uiteenzettend over dat hoofdpijn bezorgend aroma van de vierwielige weggebruikers. Pijn en vreugde liggen dicht bij elkaar. Ik zit tegenover haar, schenk koffie voor ons beiden in en zie haar dan pas een beetje bedenkelijk kijken.

“Maar je bent hier natuurlijk niet voor mijn geurige avonturen. Wat wilde je eigenlijk vragen?”

“Euhm, nu ja, over de gemeenschappelijke ketel. Ruik jij ook gas af en toe?”

AMK – 22 november 2022