In de laatste les ging het over taaltransparantie. Duidelijk taalgebruik dus waarbij de lezer zich zowat onmiddellijk een beeld kan vormen. De zintuigen helpen hierbij. Eén van de opdrachten ging hierover. Een kort verhaal, cursiefje, iets anders schrijven over het eten van een ijsje. Als ik de weersverwachting mag geloven gaan we een zeer zomerse week tegemoet. Ik wil u op een ijsje trakteren, het ijsje in mijn verhaal. Aangepast na de feedback.

‘Tingelingeling, luister hoe ik vrolijk zing!’ Leentje huppelde in de zon over de stoep.
De ijskar was in aantocht. Zo opwindend! Welke smaak zou ze vandaag kiezen? Zou Jan de ijsjesman alle kleuren bijhebben? Het water stond al hoog in haar mond.
Het belletje klonk licht en vrolijk door de straat. Leentje kreeg visioenen van zoete koude aardbei en volle banaan, heerlijk smeltend in haar mond. Haar buikje kriebelde al bij de gedachte.
Jan de ijsjesman zette zijn kar stil.
‘Wat zal het vandaag voor de jongedame zijn?’
Leentje snoof diep. Ze keurde de prentenkaart. Haar ogen twinkelden. Welk ijsje zal het worden?
‘Drie bollen vandaag!’ Ze staarde verlekkerd naar het smurfje.
‘Heb je die ook met het rode mutsje bij?’
‘Zeer zeker, een smurfje voor de jongedame met een rode muts’.
‘Dan nog een straci stracia … die met de chocola die naar koffie smaakt, ’t is voor mijn papa.’
‘Mokka?’
‘Ja die. Eén bol alstublieft.’
Ze wist het niet meer. Was het nu die witte met chocoladestukjes of die bruine die naar koffie smaakt? Papa smikkelde zijn ijsje toch altijd op. Wat zij en mama ook meebrachten.
Het ijsje smaakte. De geuren van het smurfje met zijn rode muts prikkelden haar neus. Alle smaken bubblegum die ze kende, proefde ze. Ze smakte van plezier bij elke lik van het blauwe koude goedje. Haar lippen waren bijna net zo blauw. Dat er mensen bestaan die dat niet lusten. Echte kauwgum kreeg ze toch nog niet. Papa noemde het chiclet maar dat was een woord van vroeger.
‘Als je acht bent, mag je chiclet.’ Ze hoorde het hem weer zeggen. Maar goed dat er smurfjes waren die ijsjes maakten van hun blauw.
Zo, nu het rode mutsje. Wat een verschil. Mierzoete koude frambozen plakten tegen haar gehemelte. Ze rilde ervan. Zouden de smurfenmutsjes ook zo kleven op hun hoofdjes?
Plots besefte ze dat ze nog stilstond. Oei! Het was nog maar twee keer gebeurd, dat ze alleen tot aan de straat mocht en een ijsje kopen. Nu mocht ze er ineens twee bestellen. Ze stapte zo snel ze kon. Onderweg slurpte ze gretig verder van haar ijsje.
Twee minuten later ging ze thuis binnen. De schuifdeur stond gelukkig nog helemaal open.
‘Kijk papa! Jouw koffie met chocolade ijsje.’ Leentje hield het hoorntje fier omhoog.
‘Ah! En waar is de bol dan? Helemaal in het hoorntje gevallen?’ Papa’s lippen krulden een beetje.
Ze staarde verwonderd met één oog in het hoorntje. Er zat nog een klein restje in.
‘Maar daarnet was het er nog helemaal!’
Heerlijk om in het kind-perspectief te schrijven. 🙂